van Kruijl - Generatie 4
IV.1. Gerrit Lievensz. van Kruijl
,
gedoopt Utrecht (Domkerk) 11 april 1666, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 6 januari 1710, begraven Utrecht (Jacobikerk) 29 december 1709, woonachtig te Utrecht in de Vrouwjuttestraat (1700), Breestraat (1709), Korte Lauwerstraat (1709), Schilder, trouwt Utrecht (Janskerk) 9 mei 1700
Jannigje Kelfkens,
gedoopt Utrecht (Anthoniegasthuis) 22 oktober 1667, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 29 april 1709, begraven Utrecht (Nicolaikerk) 19 april 1709.
Uit dit huwelijk:
IV.1.a. Christina van Kruijl , gedoopt Utrecht (Jacobikerk) 14 april 1701, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 21 april 1749, begraven Utrecht (Buurkerk) 9 april 1749.
IV.1.b. Jan van Kruijl ; zie V.1.
IV.1.c. Hermina (Grietje) van Kruijl , gedoopt Utrecht (Domkerk) 21 juli 1706, overleden Utrecht "in 't Stadtskinderhuijs"(datum van aangifte bij de Momboirkamer) 2 februari 1711, begraven Utrecht (Nicolaikerk) 24 januari 1711.
Gerrit Lievensz. van Kruijl verliest eind 1667 zijn moeder voor hij twee jaar oud is. Korte tijd later verliest hij ook zijn vader. Zijn halfbroer Lieven wordt zelfs pas geboren als diens vader al is overleden.
Na het overlijden van zijn vader dient zijn stiefmoeder op 6 december 1669 een verzoek in bij de vroedschap van de stad Utrecht. Gelet op de geringe nalatenschap vraagt zij of de stad verder de verzorging van Gerrit op zich kan nemen. Op 29 december volgt een positief advies en op de 3e januari 1670 wordt besloten dat Gerrit (3½ jaar oud) door de stad zal worden verzorgd. Op 13 januari 1670 komt hij in de kost bij de stadschilder Marten Cornelis.
Uit verschillende bronnen blijkt dat Marten Cornelis (van der Sluijs) een grofschilder was en woonde in de Juffrouwenstraat bij de Wittevrouwenpoort in een huis met de naam "de gecroonde verfpot". Hij was in 1651 getrouwd met Francina Carters. Beide kregen tot zeker in 1667 kinderen. Marten Cornelis heeft tussen 1676 en 1678 nog een jongen in de leer (Carel van Leeuwen) als bestedeling. Daarna niet meer. Waarschijnlijk was Gerrit toen oud genoeg om, opgegroeid in het gezin van Marten Cornelis, het vak van (grof)schilder te leren.
Tussen 1670 en 1695 wordt Gerrit regelmatig voorzien van kleding en schoeisel door het Ambachtskinderhuis. Het begint met onder andere ook luiers en eindigt met werkmanskleding. Eind 1695 verlaat hij het Ambachtskinderhuis met een uitzet.
Jannigje Kelfkens, met wie Gerrit in 1700 trouwt, wordt ook pas geboren na het overlijden van haar vader. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Bij de doop van de kinderen bestaat steeds onduidelijkheid over de voornaam van de vader. Bij de doop van Christina heet hij Gerard, bij de doop van Jan wordt slechts een "H" vermeldt en bij de doop van Hermina heet Gerrit "Oth". Bij zijn huwelijk wordt hij aangeduid als "Gerardus". De zwager van Jannigje heet Otto Corbach (de echtgenoot van Jannigje's zuster Trijntje), wellicht heeft diens naam voor verwarring gezorgd bij de registratie van de doop van Hermina.
In 1704 en 1707 wordt van het gezin melding gemaakt in een drietal notariële acten van Swaentje Kelfkens, een tante van Jannigje. Daarin worden de drie kinderen genoemd als erfgenamen.
In 1709 overlijden Jannigje en Gerrit kort na elkaar. Na de dood van Jannigje is Otto Corbach uiteindelijk bereid de momboirschap (voogdij) te accepteren. Als later ook Gerrit overlijdt, blijft Otto Corbach over als enig voogd.
De schoenmaker Otto Corbach ziet geen kans de opvoeding van de drie wezen voor zijn rekening te nemen. Op 24 februari schrijft hij daarom een brief (of beter gezegd hij laat die schrijven door iemand die daar goed in was) aan de "Borgemeesters en Vroedschappe" waarin hij verzoekt de drie kinderen op te laten nemen in het Stadskinderhuis (ook bekend als Ambachtskinderhuis).
Fragment uit de brief aan de vroedschap van Utrecht.
De twee gecommitteerden, de heren De Milan en Noordwijk, geven op 19 maart een positief advies, onder de voorwaarde dat de erfenis (waarvan een - niet bewaarde - inventaris is gemaakt) ten gunste van het Ambachtskinderhuis komt. Vervolgens wordt op 1 april 1710 besloten de kinderen op te nemen in het Ambachtskinderhuis. Uit het verzoek blijkt dat de overleden Gerrit Lievensz. van Kruijl schilder was. Hij was echter vermoedelijk geen meesterschilder, gelet op het feit dat hij in de rekeningen van het St. Lucas of "Antijcksnijders" gilde (waar ook de schilders deel van uitmaakten) niet genoemd wordt bij het afleggen van de meesterproef. Van dit gilde is helaas weinig materiaal bewaard gebleven. Daarnaast werd door de Utrechtse schilders in de 17e eeuw niet veel acht geslagen op het verplichte lidmaatschap van het gilde.
In de rekeningen van de boekhouder van het Ambachtskinderhuis staat een opmerkelijke post opgenomen. Geheel volgens de voorwaarden overhandigt Otto Corbach in 1712 een bedrag aan het Ambachtskinderhuis afkomstig uit de nalatenschap van Gerrit Lievensz. van Kruijl. Het betreft een bedrag dat Gerrit van de heer "Ter Meer" tegoed had voor het schilderen van een rouwbord, hetgeen ongetwijfeld in die niet bewaarde inventaris zal zijn vermeld. Hiermee is ook meteen aangegeven dat hij als schilder in ieder geval ook op het iets meer artistieke vlak (zij het beperkt) activiteiten ontplooide. Hij zal na zijn opleiding bij Marten Cornelis waarschijnlijk grofschilder zijn gebleven. Wel iets anders dus dan de kunstschilder op onderstaande illustratie.
Schilder (uit: Jan Luiken, 1693, Het menselijk bedrijf).
Na nog geen jaar in het tehuis te hebben gewoond, overlijdt Hermina (onder de naam Grietje!) op vierjarige leeftijd in 1711.
Christina verlaat in mei 1725 het Ambachtskinderhuis en wordt bijna 48 jaar oud.
Jan wordt bij verschillende bazen tewerkgesteld en verlaat het tehuis in 1729.
IV.2. Lieven Lievensz. van Kruijl
,
gedoopt Utrecht (Buurkerk) 10 juni 1670, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 15 maart 1745, begraven Utrecht (Geertekerk) 4 maart 1745, woonachtig te Utrecht in de Vrouwjuttestraat (= Brietesteeg) (1692), Brigittenstraat (1699), Brietesteeg (1700), Springweg (1715), in de Molensteeg aan de Springweg (1721, 1740), in 't Lange Rosendaal (1745), trouwt 1
e
Utrecht (Domkerk) 17 augustus 1692
Johanna Godart,
gedoopt Utrecht (Nicolaikerk) 24 maart 1666, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 27 maart 1699, begraven Utrecht (Nicolaikerk) 19 maart 1699, trouwt 2
e
Utrecht (Domkerk) 10 april 1700
Maria Peters Coppen,
gedoopt Utrecht (Buurkerk) 10 mei 1668, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 25 januari 1740, begraven Utrecht (Buurkerk) 16 januari 1740.
Uit het 1 e huwelijk:
IV.2.a. Lieven van Kruijl , gedoopt Utrecht (Buurkerk) 28 mei 1694, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 17 februari 1721, begraven Utrecht (Geertekerk) 5 februari 1721 (Hij is ongehuwd gestorven).
IV.2.b. Catharijna van Kruijl , gedoopt Utrecht (Catharijnekerk) 24 november 1695, overleden Utrecht (datum van aangifte bij de Momboirkamer) 6 mei 1715, begraven Utrecht (Buurkerk) 28 april 1715.
Van het leven van Lieven Lievensz. van Kruijl zijn slechts gegevens bewaard gebleven uit de Utrechtse doop-, trouw- en begraafregisters. Opmerkelijk is de grote verscheidenheid aan spellingsvarianten van zijn naam. Bij zijn geboorte in 1670 is zijn vader al overleden. Uit zijn eerste huwelijk met Johanna Godart in 1692 komen zijn twee kinderen voort. Zijn zoon Lieven overlijdt nog voor zijn vijfentwintigste levensjaar en zijn dochter Catharina wordt slechts negentien. Zijn tweede huwelijk met Maria Peters Coppen in 1700 blijft kinderloos.
Uit niets blijkt dat Lieven nog contact had met zijn halfbroer Gerrit. Wel is zijn moeder bij beide huwelijken als getuige aanwezig, terwijl zij geen getuige is bij haar stiefzoon Gerrit. Aan het eind van zijn leven wordt Lieven bedeeld door de diaconie, hetgeen na diens overlijden blijkt uit een verklaring van zijn neef tegenover de momboirkamer.